Geplaatst op 1 reactie

Vertrouwenskwestie

Over vertrouwen in zichzelf en de ander als basis voor het bestaan

Een vogel komt aanvliegen en landt op een dunne tak in een hoge boom, schudt zijn veren en nestelt zich. De kleine jongen vraagt of de vogel zoveel vertrouwen heeft in de sterkte van de dunne tak hoog in de boom. Grootvader antwoordt: ”Nee, de vogel heeft zoveel vertrouwen in zijn eigen vleugels.”

Ik weet niet meer waar deze parabel vandaan komt (wie het weet mag het zeggen, graag zelfs) of waar ik die voor het eerste hoorde, maar de boodschap is mij altijd bijgebleven. Als mens moet je niet vertrouwen op de omstandigheden, maar op je eigen vermogens en kracht. Zo kun je jezelf de eer toekennen als het goed gaat en hoef je geen ander de schuld te geven als het minder goed gaat. Voor veel mensen is dat best wel een issue, dat zelfvertrouwen. Voor veel mensen is dat iets dat ze niet van zichzelf in zich hebben, maar dat ze zich met moeite moeten toe-eigenen.

De pedagoog Erikson verdeelde het leven in 8 fasen van ontwikkeling: Vertrouwen (0-1,5 jaar), Autonomie (1,5-3 jaar), Initiatief (3-6 jaar), Competentie (6 jaar-puberteit), Identiteit (adolescentie), Intimiteit (jongvolwassen), Productiviteit (middelbare leeftijd) en Generativiteit (ouderdom). Eigenlijk moeten deze worden benoemd in tegenstellingen*. Wij richten ons op de eerste fase: basis vertrouwen versus basis wantrouwen. Voor kinderen en borstvoeding en voeding is ook de tweede fase (autonomie) van belang.

Erikson borduurde voort op op de inzichten van Freud over het belang van de eerste jaren. Het leggen van een vertrouwensbasis voor de rest van het leven is de essentiële levensopgave van de eerste anderhalf jaar.  Dat is opmerkelijk, die 18 maanden, want dat is juist de periode waarin er in het kind nog geen sprake is van zelfbewustzijn.  Als het zelfbewustzijn ontwaakt begint de periode van de autonomie en de eigen identiteit, de basis van zelfbeschikking. Zelfbeschikking kan pas plaatsvinden als de basis van het vertrouwen is gelegd. De volgende fasen kunnen alleen goed worden doorlopen als elke voorgaande fase in zijn eigen tijd goed wordt doorlopen. De hele persoonlijkheidsontwikkeling is dus verankerd in het verkrijgen van dat basisvertrouwen als baby.

Basisvertrouwen houdt in dat de baby door ervaring leert dat de wereld een goede plaats is om te verblijven, dat mensen voldoen aan de verwachtingen en dat het kind leert dat hij zichzelf, zijn lichaam en zijn vermogens mag vertrouwen. Leert hij dit niet, dan zal hij zijn leven lang bijvoorbeeld weinig zelfvertrouwen hebben en niet geneigd zijn andere mensen te vertrouwen. Het leven wordt op die manier een strijd em het aangaan van relaties wordt moeilijk. De uitkomsten zijn natuurlijk afhankelijk van de mate waarin er wel of geen basisvertrouwen is, het karakter van het kind en zo nog het een en ander. Ook de uitingsvormen hangen van allerlei andere factoren af.

Basisvertrouwen

Vertrouwen dus, maar hoe krijgt een kind dat? elk mensenkind wordt geboren met een bepaalde blauwdruk en een vertrouwen in het kloppen van die blauwdruk. In die blauwdruk staat beschreven hoe hij gaat groeien en zich ontwikkelen, maar ook wat hij kan verwachten tegen te komen aan interactie met andere mensen. Hij is zich nog niet bewust van zichzelf en niet van die andere mensen, maar zijn blauwdruk weet wat te verwachten. Als zijn ervaringen overeenkomen met die verwachtingen is dat positieve feedback. Dit is het begin van het bevestigen van zijn vertrouwen en het opbouwen van zijn basisvertrouwen.

 

Basiswantrouwen

Als zijn ervaringen niet overeenkomen met zijn verwachtingen, dan leert hij dus dat hij zijn verwachtingen niet kan vertrouwen. Maar ook dat hij de mensen om hem heen niet kan vertrouwen, ant zij gedragen zich niet zoal zijn blauwdruk zei dat ze zich zouden gedragen.

Hoe vaker dezelfde feedback wordt herhaald, hoe steviger de verankering.  Hoe vaker een andere ervaring, hoe sterker de negatieve feedback. Als er regelmatige om en om verwachte en onverwachte ervaringen zijn is de feedback als geheel negatief, want het kan vriezen en het kan dooien, het kind kan er niet van op aan wat er gebeurt.

 

Implicaties voor de praktijk

Wat betekent dit voor de ouders in de praktijk? Het betekent om te beginnen dat ouders consistent moeten zijn in hoe zij met hun kind omgaan. Consistent betekent dat zij altijd op dezelfde of vergelijkbare manier reageren op hun kind en zijn signalen. Je bent als ouder ook maar een gewoon mens, dus het kan best eens gebeuren dat je je dag niet hebt en niet op de verwachte manier reageert. Geen paniek, shit happens. Wat erg belangrijk is, dat je jezelf vanaf dag 1 aanleert om je verontschuldigingen te maken naar je kind als je fout zit. ja, je leest het goed, je verontschuldigingen maken. En niet alleen sorry zeggen (dat wordt als snel een ”o, sorry, hoor” automatisme. Nee, ik bedoel tegen je kind zeggen dat je iets deed dat je niet had moeten doen en dat je dat spijt. Natuurlijk zal je kind dat voorlopig nog niet begrijpen. Niet letterlijk. Wat je kind wel begrijpt is de toon die je gebruikt, je mimiek erbij en je oprechtheid. Voor veel mensen zal het idioot klinken, je verontschuldigen naar je kind, maar dat is het niet. Het is ook niet het tonen van zwakte of het verliezen van autoriteit. Mensen die zien dat ze fout waren, dat hardop erkennen en zich ervoor verontschuldigen, tonen juist kracht. Tegelijkertijd leert het het kind meerdere dingen. Ten eerste dat zijn verwachting juist was en hij dus op zichzelf kan vertrouwen. Ten tweede dat mensen fouten kunnen maken en dat dat oke is, ook voor hem is dat oke. Nog een bijdrage aan het ontwikkelen van zijn zelfvertrouwen. Een derde bijdrage aan zijn zelfvertrouwen en zelf-achting is dat hij het kennelijk waard is om met respect te worden behandeld.

Een ander belangrijk punt in van het het  kind helpen zijn basisvertrouwen te vormen is hem zo te behandelen als hij volgens zijn blauwdruk verwacht. En wat verwacht dat kind dan? Hij verwacht altijd dicht bij een ander mens te zijn, minimaal binnen het bereik van een paar zintuigen. Tastzin en reuk zijn de belangrijkste zintuigen voor het pasgeboren kind, later worden zicht en gehoor ook belangrijk. Voor tastzin en reuk moet je heel erg dicht bij elkaar zijn, tegen elkaar aan. Voor zicht en gehoor kun je verder weg zijn. In die dichte nabijheid, liefst vrijwel doorlopend in direct lichamelijk contact, verwacht dat kind frequente kleine voedingen en frequente kleine slaapjes. Samengevat en met nadruk:

De nood aan directe lichamelijke nabijheid, veel kleine beetjes eten en veel kleine beetjes slapen zijn vastgelegd in de blauwdruk waarmee het mensenkind wordt geboren.

Alles wat hiervan afwijkt geeft negatieve feedback en verhindert een goede opbouw van het basisvertrouwen. Met name adviserende zorgverleners dienen dit zeer goed in hun oren te knopen:

Alle advisering die moeder en kind losmaakt van elkaar en die intervenieert in het kind-eigen ritme van eten en slapen brengt het opbouwen van dat basisvertrouwen in gevaar. 

De huidige mainstream advisering in de moeder en kind zorg is een mede-oorzaak voor het falende vertrouwen in de medemens en het falende zelfvertrouwen in heel veel mensen. Zwangeren en barenden hebben vaak erg weinig vertrouwen in hun eigen vleugels, dat wil zeggen, i dit geval, in hun eigen vermogen om een kind te dragen en baren. Dit wordt dan nog verlengd naar het vertrouwen om dat kind vervolgens ook te kunnen voeden en koesteren. Zou nu de advisering die zij krijgen gericht zijn op de menselijke blauwdruk, dan zou een deel van dat vertrouwen kunnen worden hersteld en zal het bij het kind niet al bij voorbaat worden gehinderd.

Maar misschien val ik nu te hard over de adviserende zorgverlener heen. Wat als ook deze zorgverlener een gebrek aan vertrouwen en zelfvertrouwen heeft en daarom maar de regels en protocollen opvolgt die hem of haar zijn aangeleerd? Niet meer durft te vertrouwen op eigen inzichten en denkvermogen, maar alleen op een nauwe vorm van wetenschap?

De tegenstellingen van Erikson:

  1. Oraal-sensorisch stadium: basaal vertrouwen versus basaal wantrouwen 0-1 jaar
  2. Anaal – urethraal – spierstelsel (loslaten en vasthouden): autonomie versus twijfel en schaamte 1-3 jaar
  3. Locomotorisch stadium: initiatief versus schuld 3-6 jaar
  4. Schooljaren (latentie): vlijt versus minderwaardigheid 6-12 jaar
  5. Adolescentie (seksualiteit): identiteit versus rolverwarring 12-20 jaar
  6. Vroege volwassenheid: intimiteit versus isolatie begin twintig tot midden dertig
  7. Middenvolwassenheid: generativiteit versus stagnatie midden dertig tot midden vijftig – midden zestig
  8. Late volwassenheid: integriteit versus wanhoop vanaf midden vijftig tot de dood

(Bron)

Geweld

1 gedachte over “Vertrouwenskwestie

  1. […] Over vertrouwen en gebrek daaraan lees je ook dit. […]

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.