Geplaatst op Geef een reactie

Lepelaar

Ik wilde vandaag eens ingaan op het idee van de noodzaak om van een lepel te leren eten. Een veel genoemd argument voor het vroegtijdig introduceren van vaste voeding (vóór de biologische norm van op zijn vroegst pas na zes maanden) is dat een kind van een lepeltje moet leren eten voor hij vanaf zes maanden perse hele maaltijden moet gaan eten, want dan is de moedermelk plotseling zomaar ineens ontoereikend.

In een blog omschrijf ik dat zo:

”Een prachtige cirkelredenering gaat ervan uit dat kinderen vanaf zes maanden perse en onherroepelijk, op straffe van deficiëntieziekten, vast voedsel in volledige maaltijdporties moeten eten. Maar omdat zij dat soort grote maaltijden met een lepel moeten eten is er een probleem. Kinderen kunnen dat namelijk niet zo maar van de ene dag op de andere. Daarom zouden kinderen al ver voor die zes maanden grens van een lepeltje moeten leren eten, zodat ze, exact op het moment dat zij zes maanden worden, kunnen starten met volledige maaltijden die voedingen aan de borst vervangen. Deze redenering gaat uit van de onjuiste vooronderstelling dat precies vanaf de leeftijd van zes maanden kinderen niet meer uit melk kunnen halen wat zij nodig hebben en van de eveneens onjuiste vooronderstelling dat kinderen die vast voedsel gaan eten semi-vloeibaar voedsel moeten hebben.”

Het idee is dus dat kinderen na een periode van drinken aan de borst lepelaars moeten worden, want al ons eten slurpen wij volwassenen per slot ook van een lepel naar binnen. Toch? Niet dan? Nu heb ik in mijn keukenlade, net als de meeste mensen, inderdaad een grote sortering lepels, maar dat wil nog lang niet zeggen dat wij zulke geweldige lepelaars zijn. Het meeste voedsel wordt met een vork gegeten of met de handen. Of met eetstokjes. Van die utensiliën heb ik eveneens ruime sorteringen, net als van messen. Kijk maar naar de foto hierboven.

Maar daar hadden we het hier en nu niet over. We hadden het over lepels en eten van een lepel als noodzakelijk aan te leren vaardigheid vóór een kind überhaupt de oraal-motorische vaardigheden heeft om dat te kunnen leren. Ja, precies, dat staat er: de mondmotoriek van kinderen onder de leeftijd van zes maanden is nog niet in staat tot bewust van een lepel eten. Vroege lepelvoeding bestaat uit het laten opslobberen van vloeistof of een semi-vloeistof door middel van een aangepaste zuigtechniek. Pasgeboren kindjes kunnen dat al en het is over het algemeen een aangepaste zuigtechniek in combinatie met gieten. Het werkt voor kleine hoeveelheden, maar geeft veel geknoei. Omdat die orale ontwikkeling nog niet voldoende is om de spieren van de lippen gericht te gebruiken om een vloeistof van een lepel af te vegen.

Dat zelfde geldt ook nog voor kinderen tussen vier en zes maanden. De ontwikkeling van de structuren in de mond die nodig zijn voor anders dan zuigend zich voeden begint pas op zijn vroegst vanaf de zes maanden. De zuigkussentjes in de wangen verdwijnen, de tong kan ook in de breedte heen en weer gaan, tegelijk met op-en-neer en heen-en-weer in voor-achterwaartse richting, en de kokhalsreflex verdwijnt van vooraan op de tong naar de plaats die wij kennen: achter in de mond en meer tegen het gehemelte dan op de tong.

Dat laatste is belangrijk, omdat het kind dan niet meer reflexmatig alles wat vooraan in de mond komt naar buiten gaat werken. Wat er gebeurt bij te jonge kinderen die van een lepel eten, is dat degene die voert een handigheidje gebruikt en de brei op de lepel langs de bovenkaakrand van de lepel afveegt. Het kind gaat dan fervent aan de gang om iets met die brei te doen, meestal het naar buiten werkend met veel speeksel erdoor. Deze speeksel-brei wordt dan snel van de kin afgeschraapt en opnieuw in de mond gebracht. Op den duur is het geheel vloeibaar genoeg geworden om naar achteren te glijden en doorgeslikt te worden. Sommige kinderen krijgen het wel gelijk naar achteren gewerkt, anderen krijgen dezelfde hap vijf keer.

Last but not least, zeker niet least, is de vooronderstelling dat vanaf zes maanden een vaste hap een borstvoeding gaat vervangen volkomen onjuist. Vanaf zes maanden kan een kind gaan beginnen met kennismaken met ander voedsel dan melk en een andere manier van voedsel innemen dan middels zuigen. Dat houdt bijna automatisch in dat die eerste probeersels geen pap of brei zijn (en dus geen lepel nodig hebben), maar herkenbare stukken voedsel in vaste staat. Het heet dan ook ”vaste voeding”,, in tegenstelling tot ”melkvoeding”. Pap, prak en brei zijn semivloeibaar en vloeibaar dat konden en kenden we al. In het kader van experimenteren moeten het stukken zijn, liefst met een diversiteit aan structuren, smaken en kleuren. Stukken in plaats van semivloeibaar betekent ook dat de inname klein blijft over het algemeen en dat lat ruimte voor de vooralsnog veel voedzamere moedermelk.

En dat leren eten met een lepel? Dat komt wel. Als dat experimenteren een poosje aan de gang is, komt er tussen het voedsel ook een lepel te liggen. Er kan ook eens een kom met een dikke brei, of kleefrijst  of zo bij komen staan. Aan tafel bij de rest van het gezin dat met een lepel of een vork eet, is de drang tot imiteren te groot om te negeren en zal de beginnende eter zelf die lepel gaan uitproberen en let op: hij kan op een gegeven moment helemaal zelf met een lepel eten zonder dat je daar als ouders een oefenprogramma voor opzet.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.