(c) 2012, 2015, 2021 CGA van Veldhuizen-Staas, lactatiekundige NLG
Iedere cultuur heeft zijn eigen opvattingen over de zorg voor en voeding van zuigelingen. Voeding en zorg zijn moeilijk los van elkaar te zien. In de loop van de tijd is men er in onze cultuur van overtuigd geraakt dat een kind flink wat werk nodig heeft om een fatsoenlijk mens te worden. Er moet aan worden geschaafd en gekneed, veranderd en bijgesteld. Voor je het weet heeft een kind zich allerlei lastige gewoontes aangewend, die er moeilijk uit te krijgen zijn en die de volwassenen om hem heen veel last en overlast bezorgen.
In dit stuk wordt gesproken over de biologische blauwdruk. Dat betekent dat ook voor kinderen die niet aan de borst worden gevoed deze blauwdruk zo veel mogelijk moet worden gevolgd.
Bij methodes voor zorg, opvoeding en voeding wordt maar weinig uitgegaan van wat een kind is en nodig heeft en vooral van wat een kind moet worden en wat de volwassenen nodig hebben. Dit uitgangspunt leidt tot zorg die is gebaseerd op regels, schema’s en methodes. Omdat een mens een uitermate flexibel wezen is, lukt dat ook best vaak, maar ook vaak genoeg komt men allerlei problemen tegen. Veel ouders voelen zich alsof ze een vierkant blok in een rond gat proberen te steken. In plaats van eens te zoeken naar een rond blok, probeert men het gat bij te vijlen om het blok te laten passen. In dit artikel gaan we kijken naar de gaten in de blokkenstoof en welke soorten blokken daar het beste bij passen.
Biologie
Biologisch gezien is de mens een dier en meer bepaald een zoogdier. Zoogdieren hebben een aantal kenmerken met elkaar gemeen. De belangrijkste overeenkomst is de manier waarop ze hun pasgeboren voeden, namelijk door het aanmaken en afscheiden van melk die door het jong wordt gedronken. De samenstelling van de melk is bij elke soort verschillend, net als de manier waarop het jong de melk krijgt. Meestal zal de melk worden gedronken uit een tepel, maar bij het vogelbekdier wordt de melk gelikt van de haren waarlangs de melk stroomt. Men gaat ervan uit dat dit van oorsprong zo was bij alle zoogdieren. Ook de frequentie van het zogen en daarmee ook de manier van zorgen verschilt aanzienlijk. Buideldieren hebben een periode van volcontinue drinken, vastgezogen aan een tepel, terwijl sommige zeezoogdieren hun jongen in groepen achterlaten op een eiland en het maar eens per meerdere dagen komen voeden. Sommige zoogdieren worden zo goed ontwikkeld geboren dat ze gelijk kunnen lopen, andere zijn nog volkomen hulpeloos, soms kaal, of kunnen nog niet horen of zien. Deze soorten blijven nog een poos in het nest om verzorgd en gevoed te worden. Een andere indeling is die in soorten die hun jong dragen (of ze in het winterslaapseizoen krijgen) en de soorten waarvan de jongen de oudere dieren volgen. Mensen zijn biologisch het meest verwant aan soorten die vaak of bijna continue voeden, hun jongen dragen en die vrij hulpeloze jongen hebben in de eerste periode na de geboorte.
Tijdens de zwangerschap voedt het lichaam van de moeder haar ongeboren kind met voedingsstoffen uit haar bloed, die via de placenta en de navelstreng direct bij het kind in het bloed. De maag en darmen komen er nog niet aan te pas. De foetus drinkt al wel oefenslokjes van het vruchtwater, dus maag en darmen zijn niet leeg en functioneren wel. Het slikken van vruchtwater en verteren ervan hebben nog geen link naar een honger-verzadigingsmechanisme. De geur- en smaak stoffen van vruchtwater vertonen sterke overeenkomsten met de melk na de geboorte. De verteringsresten verzamelen zich in het uiteinde van de darm en vormen daar een dikke, kleverige, zwarte massa, het meconium. Behalve de verteringsresten van het vruchtwater is er nog geen darmflora met bacteriën en gisten. Het spijsverteringstelsel is dus nog steriel. De darm is nog niet volledig ondoorlaatbaar voor schadelijke deeltjes.
Spijsverteringssysteem van de zoogdier-zuigeling
Tijdens de geboorte, die bij alle placentaire zoogdieren vlak naast de anus plaatsvindt, wordt het jong van elk zoogdier besmet met de darmflora van zijn moeder. Deze darmflora bevat alle bacteriën en gisten uit haar darm en alle afweerstoffen die zij heeft. De tot aan de geboorte steriele maag en darm worden daarmee gekoloniseerd met alle bacteriën en gisten uit die darmflora. Dit is de eerste trigger voor het opstarten van zijn eigen immuunsysteem. Omdat dit systeem nog volledig moet worden opgebouwd heeft hij andere bescherming nodig. Colostrum is de eerste vaccinatie, die ervoor zorgt dat de bij de darmflora horende specifieke en aspecifieke afweerstoffen van de moeder bij het jong komen. Deskundigen gaan ervan uit dat dit de eerste functie van de lactatie was bij het ontstaan van zoogdieren. Naast deze eerste vaccinatie zorgt colostrum er ook voor dat de normale neonatale permeabiliteit (normale doorgankelijkheid van de darm in de eerste periode na de geboorte) van de darm wordt afgeschermd door een beschermend laagje aan te brengen aan de binnenkant van de darmwand. Het colostrum van elke soort is precies afgestemd op de specifieke behoeften van die soort. De kolonisatie met moederlijke darmflora, bescherming tegen de pathogenen uit die darmflora en de afdekking van de darmwand zijn een bescherming voor het jong in de kwetsbare eerste levensfase en verhogen de kansen op gezond overleven van het individu en daarmee de in stand houding van de soort. Het spijsverteringsstelsel van de mens is dat van omnivoren en vertoont de meeste overeenkomsten met dat van de andere primaten. Dat laatste is gezien de grote overeenkomst in DNA niet verwonderlijk.
Samenstelling van het primaire voedsel
Het primaire voedsel van een zoogdierjong is zijn eerste levensfase is melk. Dat is de enige overeenkomst. Voor elke soort is er een specifiek, op maat gemaakt product dat precies die ingrediënten heeft in precies die verhouding die zorgt voor optimale groei en ontwikkeling op de manier die voor die soort noodzakelijk is. De basis ingrediënten van melk zijn water, suikers, vetten en eiwitten, aangevuld met vitaminen, mineralen, sporenelementen en enzymen. De hoeveelheden per nutriënt en de onderlinge verhoudingen van nutriënten en de specifieke vitaminen, mineralen en sporenelementen zijn afgestemd op de behoefte van de soort. Deze afstemming hangt samen met ontwikkelingsgraad bij de geboorte, duur van het opgroeien tot aan het zelfstandig foerageren en volwassen worden, het soort voedsel dat als volwassene wordt gegeten, de leefomstandigheden en het zorgmodel, en het primaire overlevingsmechanisme. De melk van mensen bevat bijzonder veel water, erg veel melksuiker, een zeer wisselende hoeveelheid vetten en erg weinig eiwitten. Van de micronutriënten is een flink deel gericht op de ontwikkeling van de hersenen en het zenuwstelsel.
Consequenties voor het voeden in het eerste levensjaar
De menselijke spijsvertering wijst op een omnivoor dieet. Het gebit heeft geen zware maalkiezen zoals bij pure herbivoren, maar ook geen scheur- en snijapparatuur zoals echte carnivoren dat hebben. Het darmstelsel is langer dan dat van pure vleeseters, maar veel korter en simpeler dan dat van uitsluitend plantenetende soorten. De melk van de mens is dus afgesteld op deze spijsverteringsmogelijkheden. De eiwitten zijn voornamelijk wei-eiwitten, die lichter verteerbaar zijn dan caseïne dat in grote hoeveelheden in de melk van graseters voorkomt. De combinatie veel water, veel suikers en weinig eiwitten wijst, in vergelijking met de melk van andere diersoorten, op een noodzaak voor frequent tot zeer frequent voeden. Dit komt overeen met de kenmerken van nestblijver en draagling die het zeer onrijp geboren mensenkind vertoont. De hersenen vormen voor de soort mens het primaire overlevingsmechanisme en deze zijn bij de geboorte nog weinig ontwikkeld in vergelijking met de volwassen staat. Het hoge suikergehalte van menselijke melk is een aanpassing aan de behoefte aan koolhydraten als hersenbrandstof. Suiker metabolisme gaat vrij snel en daarom is een vrij constante aanvoer ervan nodig voor een ononderbroken voortgang van de hersengroei. Een andere, meer subtiele, aanwijzing voor een noodzaak van frequent voeden is het variabele vetgehalte. Onderzoek heeft aangetoond dat de menselijke borst vettere melk levert naarmate de borst leger is. De melk die de volle borst levert is vetarm; de nagenoeg lege borst levert melk met een zeer hoog vetgehalte, mogelijk wel rond de 10%. Melkvet bevat de essentiële vetoplosbare vitaminen A, D, K en E, het smeert de spijsvertering, voorkomt te snelle darmpassage en daarmee te beperkte opname van voedingsstoffen en levert bij voorkeur meer dan de helft van de dagelijkse energiebehoefte. Frequente voedingen houden de borsten relatief leeg en de geleverde melk dus eveneens relatief vet.
De maag van een mensenkind is voorbereid op het vrijwel voortdurend verteren van een vrijwel ononderbroken stroom lichtverteerbare melk. De omvang van de maag in rust is ongeveer zo groot als de eigen vuist. De fysiologische inhoud (dus de toename in omvang door vulling die zonder ongemak mogelijk is), is twee tot drie vuisten. Hoewel de maag zeer elastisch is en zich met enig gemak leert aanpassen aan grotere hoeveelheden, is dit fysiologisch niet zo geprogrammeerd. Dit leidt tot de conclusie dat maaltijden voor een zuigeling na de eerste dagen een maximaal volume hebben dat overeenkomt met twee tot drie van zijn eigen vuistjes. In de eerste dagen evolueert de fysiologische inhoud van 5-10ml in de eerste 24 uur, 10-20 in de tweede en 20-30 in de derde 24 uur. De relatief kleine fysiologische maaginhoud correspondeert met de aanwijzingen dat frequente inname van voeding de biologische norm is.
Uitgaande van een gemiddelde energetische waarde van rond 70 kcal per 100ml en de energie die nodig is om zijn geboortegewicht in drie tot vier maanden te verdubbelen, zal een kind ongeveer 125 tot 150ml melk per kilo lichaamsgewicht per etmaal nodig hebben. Bij het dalen van de groeisnelheid na de verdubbeling van het geboortegewicht wordt de calorische behoefte per kilo lichaamsgewicht lager, maar omdat het gewicht toeneemt, zal de uiteindelijke hoeveelheid melk per etmaal na de eerste paar maanden ruwweg gelijk blijven (gemiddeld rond 750-1000ml per etmaal).
Aansluiting bij de biologische blauwdruk
Wanneer ouders bij het zorgen en voeden voor hun kind kiezen voor een manier van die aansluit bij zijn biologische blauwdruk, kan dat er als volgt uitzien.
Het kind is vanaf zijn geboorte voortdurend in de directe nabijheid van zijn moeder of vader, bij voorkeur niet verder dan op aanraakafstand. Hij wordt veel gedragen, in een meer verticale dan horizontale positie, en brengt relatief weinig tijd liggend door. Hij drinkt frequente kleine voedingen, waarbij er overdag nooit meer dan drie uur tussen het begin van twee voedingen is, in de nacht niet meer dan vier uur en het minimum aantal voedingen per etmaal is tien.
Na de eerste maand kan het kind wat meer iets langere perioden tussen zijn voedingen laten en ook nu en dan een periode van alleen slapen wordt minder ongewoon. Het aantal voedingen per etmaal blijft waarschijnlijk rond acht tot tien, meer is niet ongewoon, minder kan, maar is meer uitzondering dan regel.
Zoogdierjongen drinken uitsluitend melk tot ongeveer het doorkomen van de melktanden. Melk blijft voorlopig nog het primaire voedsel met knabbeltjes en snacks van volwassen voedsel, al dan niet voorgekauwd of voorverteerd door de ouders. In de loop van de tijd wordt de vaste voeding belangrijker en schuift melk naar de tweede plaats. Tegen dat de melktanden plaats gaan maken voor het blijvende gebit zijn de meeste zoogdierjongen gestopt met melk drinken en eten ze een volledig volwassen menu. Bij mensenkinderen is de mondmotoriek in de eerste zes maanden, dus ongeveer tot de eerste tandjes gaan komen, ingesteld op zuigend voedsel opnemen. De tong beweegt voornamelijk in een voor-achterwaartse beweging, ondersteund door een op- en neer gaande beweging. De mondholte wordt gevuld door de tong en de zuigkussentjes in de wangen om te voorkomen dat er te veel lucht mee gezogen kan worden. De kokhalsreflex zit voor in de mond. De spijsvertering is afgestemd op het verteren van melk. Na ongeveer een half jaar, of in de loop van het tweede halve levensjaar, verdwijnen de zuigkussentjes, de kokhalsreflex verplaatst zich naar achteren en de tong kan nu ook heen-en-weergaande bewegingen maken. Deze veranderingen maken het mogelijk om naast zuigend voeden ook kauwend voedsel in te nemen.
Tegelijk is de darmfunctie zo ver gerijpt dat er ook ander voedsel dan melk kan worden verteerd. In deze tijd leert het kind ook zelfstandig zitten en met de vingers grijpen en doelgericht wat het vast heeft naar de mond brengen. Met andere woorden: alle systemen zijn klaar of veranderen in de richting van klaar zijn voor zelfstandig ander voedsel dan melk nemen, in de mond doen, kauwen, slikken en verwerken. Omdat dit een proces is dat enige tijd in beslag kan nemen, blijft melk het primaire voedsel tot zeker de eerste verjaardag. Tegen die tijd is het kind ook zelf-mobiel geworden en zou hij in theorie ook zelf naar zijn eten toe kunnen gaan. Vast voedsel begint als voeding dan langzamerhand de primaire plaats over te nemen van melk. Melk blijft belangrijk als nutriënten leverancier en voor het opbouwen van het immuunsysteem tot ongeveer de leeftijd van het wisselen van de tanden.
[…] Even over de 10.000 kinderen die gebruikt werden om de curve vast te stellen. Deze kinderen waren weliswaar van dezelfde leeftijd en hetzelfde geslacht als jouw kindje, maar er zit een behoorlijk verschil in voedingspatronen, krijgt een kind borstvoeding of kunstvoeding? Dat blijkt een behoorlijk verschil te kunnen geven in groei. Dit is dus afhankelijk van o.a. voeding en dan met name voeden via de biologische blauwdruk. […]