Tijdens de zwangerschap wordt een kind van een constante stroom van glucose voorzien, de hoogte mede afhankelijk van het suikermetabolisme van de moeder. Na de geboorte komt de suikertoevoer veelal niet meer continue, maar ”in scheutjes”. Het kind moet dan gaan leren om te gaan met telkens een stoot suiker. Of moet leren omgaan met een lagere toevoer van suiker, als zijn moeder diabetisch was tijdens de zwangerschap. De pasgeboren baby van een moeder met (zwangerschaps-)suiker moet als het ware afkicken van de suiker.
© 2012, 2016, 2018, 2021 Gonneke van Veldhuizen-Staas, lactatiekundige NLG
Alle baby’s laten in de eerste twee uren na de geboorte verlaagde de bloedsuikerspiegels zien, liever gezegd lage bloedsuikerspiegels, die daarna gaan stijgen terwijl het kind zich begint aan te passen aan het leven buiten de baarmoeder. Het systeem van suikermetabolisme is bij de gezonde pasgeborene anders dan bij oudere kinderen. Zij zijn in staat om ook ketonen en het opgeslagen vet (bruin vet) als directe energiebron in te zetten. Daardoor zullen zij met minimale interventie zelf hun energievoorziening op een goed peil kunnen houden. Hypoglycemie komt vooral voor bij kinderen die niet goed of onvoldoende aan de borst drinken en verder bij kinderen met sepsis, shock, ondertemperatuur, asfyxie, diabetische moeder en kinderen met een laag geboortegewicht (zij hebben te weinig bruin vet).
De meest gevolgde therapie voor kinderen met (gevreesd) lage bloedsuikers is het bijgeven van een glucoseoplossing of kunstvoeding. In beide zit ongeveer 5% suiker. In colostrum zit niet veel meer suiker, maar is een veel effectiever middel voor het opvoeren van het suikergehalte bij de pasgeborene. Colostrum geeft de baby voeding van een hoog opneembare soort en bescherming van de darmwand. Het geven van niet lichaamseigen vloeistoffen zoals glucoseoplossingen en kunstvoeding zijn een aanslag op de integriteit (ondoordringbaarheid) van de darmwand, verhogen het risico van infecties (die energie kosten om te bevechten!) en geven geen (glucoseoplossing) of moeilijk verteerbare voeding, die ook veel energie kost om te verteren. De energie die dit kost, moet komen van suiker, die om te beginnen de reden was om bijvoeding te geven. De goed opneembare en lichaamseigen eiwitten in colostrum hebben ook een positieve invloed op de stabiliteit van de bloedsuikerspiegels doordat ze een “langzame” bron van calorieën zijn.
Een andere veel voorkomende vergissing is dat er een beperkt aantal keren per etmaal wordt gevoed, waarbij het kind dan telkens een relatief grote hoeveelheid voeding of bijvoeding tegelijk krijgt. Hierdoor zijn er grote schommelingen in de hoeveelheid suikers die in het systeem van het kind circuleren. Het is voor een kinderlijk suikermetabolisme nog veel moeilijker dan bij een volwassene om daar goed op te reageren, want de insuline zelf wordt nog omgeschakeld van groeihormoon naar suikerverwerkend hormoon. Een baby die direct na de geboorte aan de borst wordt gelegd en die daarna, zoals de natuur het heeft voorzien, zeer frequent wordt gevoed (en dat betekent wellicht elk uur of meer) zal stabiele en goede bloedsuikerspiegels hebben.
Deze meerdere keren per uur zijn dan telkens maar “een paar minuten-voedingen”, maar de baby krijgt op die manier een bijna constante toestroom van suiker binnen (bijna net als in de baarmoeder), zijn maagje went met kleine beetjes gelijk aan voeding en hij verliest geen energie aan honger hebben en huilen. Natuurlijk moeten moeder en kind hiervoor dicht bij elkaar zijn en blijven, liefst in hetzelfde bed. Dichte nabijheid van moeder en kind, waar mogelijk met direct huidcontact, voorkomt afkoeling en stress, beide grote energieverslinders. Het voorkómen van energieverlies is het voorkómen van bloedsuikerdalingen.
Als moeder en kind om medische indicaties na de geboorte van elkaar moeten worden gescheiden, dan kunnen die zeer frequente voedingen aan de borst niet. Maar de moeder kan dan direct beginnen met kolven. Elke druppel colostrum dient te worden behandeld als het vloeibare goud dat het is. Ook op de kinderafdeling of in de couveuse of het warme bedje kan de baby colostrum krijgen en hij kan ook daar vaker een beetje krijgen in plaats van een hele sloot vol elke drie uur. Als de verpleging daarvoor geen tijd heeft, kan bijvoorbeeld de partner dit op zich nemen als de moeder zelf nog niet in staat is om naar de kinderafdeling te gaan. Een te laag bloedsuiker gehalte (waardoor de baby gaat fladderen) is wel degelijk gevaarlijk, het kan hersenletsel veroorzaken. Maar over het algemeen is het niet nodig om direct in paniek te raken en met kunstvoeding en glucose te gaan rennen. Te meer omdat dat vaak minder goed werkt dan colostrum. In (een aanhangsel van) de tien vuistregels voor succesvol borstvoeding geven (de richtlijnen voor borstvoeding beleid van de WHO en UNICEF) staat ook duidelijk aangegeven dat bijvoeding in verband met te lage bloedsuikers alleen nodig is indien het verbeteren van het borstvoeding management geen verbetering van de toestand te zien geeft.
Samenvattend: als een gezonde, op tijd geboren baby direct na de geboorte aan de borst gaat en daarna zeer frequente, kleine voedingen aan de borst krijgt, zal hij geen lage suikerspiegels krijgen. Kinderen die om enige reden een verhoogd risico hebben om te lage bloedsuikers te krijgen, moeten om te beginnen zeer frequent aan de borst worden gevoed en waar nodig worden bij gevoed. De bijvoeding bestaat in de eerste plaats uit afgekolfde colostrum van zijn eigen moeder en als dat niet beschikbaar is uit prenataal gekolfde eigen melk of donormelk, of eventueel, als laatste optie, kunstvoeding. Voor een goede melkinname is het ook nodig dat de baby een goede drinktechniek aan de borst heeft. Een goede preventie voor een verkeerde drinktechniek bestaat uit het met rust laten van de baby na de geboorte op de borst van zijn moeder. De gezonde, na een niet gemedicaliseerde baring geboren, baby zal dan zelf de borst vinden en op een goede manier aanhappen. Dit is een zeer inprentende ervaring, die voor de meeste kinderen garant staat voor een goede techniek.
Literatuurlijst neonatale hypoglycemie
- AAP & ACOG. (2002). Guidelines for Perinatal Care, 5th ed. American Academy of Pediatrics. American Academy of Pediatrics. (2005). Policy Statement: Breastfeeding and the use of human milk. Pediatrics , 115:496–506.
- Cornblath, M., & Reisner, S. (1965). Blood glucose in the neonate and its clinical significance. N Engl J Med , 273:378–380. Cornblath, M., Hawdon, J., Williams, A., & al, e. (2000). Controversies regarding definition of neonatal hypoglycemia:Suggested operational thresholds. Pediatrics , 105:1141–1145.
- Eidelman, A. (2001). Hypoglycemia and the breastfed neonate. Pediatr Clin North Am , 48:377–387. Hanson, L. (2007). Immunobiology of human milk: how breastfeeding protects babies. Amarillo, Texas, USA: Hale Publishing.
- Hawdon, J., Ward Platt, M., & Aynsley-Green, A. (1992). Patterns of metabolic adaptation for preterm and term neonates in the first postnatal week. Arch Dis Child , 67:357–365. National Childbirth Trust, United Kingdom. (1997). Hypoglycemia of the newborn: Guidelines for appropriate blood glucose screening and treatment of breast-fed and bottle-fed babies in the UK. Midwives , 110:248-249.
- Nicholl, R. (2003). What is the normal range of blood glucose concentrations in healthy term newborns? ;. Arch Dis Child , 88:238–239.
- Srinvasan, G., Phildes, R., Cattamanchi, G., & al, e. (1986). Plasma glucose values in normal neonates: a new look. J Pediatr , 109:114–117.
- Swenne, I., Ewald, U., Gustafsson, J., & al, e. (1994). Inter-relationship between serum concentrations of glucose, glucagon and insulin during the first two days of life in healthy newborns. Acta Paediat , 83:915–919. WHO, UNICEF. (2009).
- Acceptable medical reasons for use of breast-milk substitutes. WHO/UNICEF. (1989).
- Protecting, Promoting and Supporting Breast-Feeding: The Special Role of Maternity Services. A Joint WHO/UNICEF Statement. Geneva: World Health Organization. Wight, N., & Marinelli, K. (2006).
- Guidelines for Glucose Monitoring and Treatment of Hypoglycemia in Breastfed Neonates. ABM Protocols . (A. P. Committee, Red.) Mary Ann Liebert, Inc. Williams, A. (1997).
- Hypoglycaemia of the Newborn: Review of the Literature. Opgeroepen op april 2010, van World Health Organisation: http://whqlibdoc.who.int/hq/1997/WHO_CHD_97.1.pdf