Geplaatst op Geef een reactie

Mondsensaties

mondsensaties

Moedermelk is zoet en vet, mondsensaties die grote factoren zijn bij obesitas. Belooft dat baby’s die genieten van die mondsensaties later overgewicht?

Moedermelk is zoet. En vaak ook vet. Zoet en vet zijn de smaken en mondsensaties waar mensen door worden aangetrokken en het zijn de grootste factoren in de wereldwijde obesitas epidemie. Snelle gewichtstoename in de eerste levensmaanden en -jaren vergroten het obesitas risico en kinderen die op een goede manier borstvoeding krijgen, groeien in de eerste levensmaanden sneller dan kinderen die kunstvoeding krijgen.  Zo doorredenerend zou je tot de conclusie kunnen komen dat kinderen die volop borstvoeding krijgen en ad lib genieten van die heerlijk zoetvette zaligheid, voor zichzelf een overgewichtige toekomst scheppen. Dat is echter een conclusie die niet zomaar getrokken kan worden, want uit andere onderzoeken blijkt dat kinderen, die volop borstvoeding krijgen, juist minder risico lopen om later te dik te worden. Dat soort onderzoeken zijn over het algemeen cohort onderzoeken, waar mogelijk ook nog allerlei andere factoren meespelen, zoals sociaal-economische status en opleidingsniveau van de ouders. Mensen die wat meer pessimistische kijk hebben op de rol van borstvoeding vinden dat je bij zulke onderzoeken er niet van uit kan gaan dat het vooral aan de borstvoeding ligt. Gelukkig is er ook onderzoek vanuit een andere richting dat daar helderheid in kan brengen.

zaken van gewichtEr is op basis van het promotieonderzoek van Emanuella De Lucia Rolfe (2012) nu een betrouwbare meting van buikvet mogelijk. Buikvet is de bron van het overgewichtskwaad, en wel, om heel precies te zijn, niet het onderhuidse vet om de buik, ook bekend onder de namen zwembandje of love-handles, maar het vet dat onder de buikspieren en om de organen heen ligt. De Lucia Rolfe heeft nu een methode ontwikkeld om met echografie op een betrouwbare manier te bepalen hoeveel buikvet er is en of dat onderhuids vet is of het diepe buikvet van het foute soort. De methode werd uitgetest op baby’s, kinderen en volwassenen en bleek in alle gevallen betrouwbaar te zijn. Al testend werd ook duidelijk dat  kinderen, die wel borstvoeding krijgen tussen 3 en 12 maanden, veel minder van het slechte diepe buikvet hebben dan baby’s die dat niet krijgen. Dan ligt het dus toch aan wel of geen borstvoeding, die uitkomsten in vroegere cohortstudies.

De uitkomsten komen ook overeen met andere dingen die we al wisten. Bijvoorbeeld het groeipatroon van kinderen die borstvoeding krijgen of andere voeding is anders. Kinderen die een kunstmatige vervanging krijgen, groeien in de eerste maanden vaak minder hard, maar blijven in hetzelfde tempo doorgroeien, waardoor ze na 3-4 maanden harder groeien dan kinderen die de borst krijgen. En vanaf drie maanden komt juist dat verschil in aanwas van diep buikvet aan de orde. Al deze puzzelstukjes die op hun plaats vallen en het plaatje steeds completer en dus herkenbaarder maken zouden ertoe moeten leiden dat de advisering over zuigelingenvoeding op veel consultatiebureaus zou  moeten veranderen. Al te vaak schiet men nog in een paniekmodus als volledig borstgevoede kindjes na drie maanden flinke groei plotseling in een veel gematigder tempo gaan groeien. Vaak wordt al snel de fles met kunstvoeding klaargezet voor ‘’als dat zo doorgaat’’. Terwijl de moeders van kunstgevoede kindjes die na drie maanden doorgaan met het aankweken van diep buikvet worden toegejuicht vanwege hun zo geweldig groeiende baby. Wat ik me nu afvraag is of die kunstgevoede kindjes dat buikvet aankweken vanwege het soort melk dat zij krijgen of vanwege de manier van toediening. Kinderen die met de fles worden gevoed hebben vaak minder voedingsmomenten per etmaal maar met een groter volume.

Mijn theorie is dat die manier van voeden in elk geval een factor is bij latere te grote gewichtstoename, doordat die manier van voeden leidt tot een gewoonte van snelle, grote maaltijden, waarbij de maag steeds verder wordt opgerekt. Zodat op den duur alleen oversized porties nog genoeg zijn. Maar of dat bij kindjes tot een jaar ook al zo zou werken? Ik weet het niet. Ik denk dat de vreemde eiwitten, de andere suikers en vetten ook een belangrijke rol zullen spelen. Maar ik kijk toch uit naar onderzoeken waarbij, enerzijds, een groep kinderen de fles krijgt op de traditionele manier en een groep die op borstmanier geflest wordt en, anderzijds, kinderen die allemaal op dezelfde manier, bij voorkeur een borstvoeding benaderende manier, flessen met verschillende inhoud.

Naar aanleiding van de hierboven genoemde andere vetten in andere melk, wil ik ook nog even aanstippen dat het vet in mensenmelk precies is afgesteld op de behoefte van het mensenkind en zijn manier van verteren. De energiewaarde van moedermelk wordt bepaald door de hoeveelheid eiwitten, suikers en vetten. Een gram vet levert iets meer energie dan een gram eiwit en een gram melksuiker samen. Melkvet is ook het meest beïnvloedbare component van de energie in moedermelk. De Hartmann groep in Australië (Mitoulas et al 2002) heeft een intensief onderzoek gedaan naar de verschillen in melksamenstelling (vet, lactose en eiwitten) en vonden een grote variatie door de dag heen en door de loop van de lactatieperiode tot een jaar. Per vrouw was er geen significant verschil in energiewaarde per 24 uur tussen beide borsten. Powe et al deden recent onderzoek naar vet in de melk van moeders van jongens en meisjes en vonden dat de melk voor een jongen vetter is dan die voor een meisje en dat jongens tot 25% meer energie met de melk krijgen dan meisjes. Dit kan een verklaring zijn voor de gemiddeld snellere groei van jongens ten opzichte van meisjes.

De overall samenstelling van menselijke melk is relatief stabiel en onafhankelijk van de voeding van de moeder, met een paar uitzonderingen. Het vetaandeel in het dagelijks menu van de moeder beïnvloedt vrijwel direct de vetsamenstelling van haar melk. Moeders met een lage vetinname (17,6% energie uit vet en 68% uit koolhydraten) hadden melk met een hoger aandeel middenketen vetzuren en een hoger aandeel in enkele essentiële vetzuren dan vrouwen die een hoog-vet dieet (40,3% energie uit vet en 45,3% uit koolhydraten) volgden. In deze studie van Nasser et al van de universiteit van Saskatchewan, Canada waren de deelnemers hun eigen controlegroep.

De Lucia Rolfe E: The Epidemiology of abdominal adiposity:Validation and application of ultrasonography to estimate visceral and subcutaneous abdominal fat and to identify their early life determinants. Dissertatie. (2012)

Mitoulas LR, Kent JC, Cox DB, Owens RA,  Sherriff JL, Hartmann PE: Variation in fat, lactose and protein in human milk over 24h and throughout the first year of lactation. British Journal of Nutrition 2002, 88(01):29-37

Powe CE., Knott CD, Conklin-Brittain N: Infant sex predicts breast milk energy content. Am. J. Hum. Biol. 2010, 22(1):50-54

Nasser R, StephenAM, Goh YK, Clandinin MT: The effect of a controlled manipulation of maternal dietary fat intake on medium and long chain fatty acids in human breast milk in Saskatoon, Canada. International Breastfeeding Journal 2010, 5:3.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.